|
Opgetekend: 9 januari
2003...
Oververmoeid sjokt men voort, de duinen doemen op.
Als in een waas ziet men ze liggen met daarachter de uitgestrekte zee.
Men ruikt het zilte water, de meeuwen krijsend in de lucht.
Het zout proeft men op de lippen terwijl men de tocht hervat.
Even rusten in de duinen.
Even geen overtollige energie.
Een bontgekleurde vlieger erboven drijft in de straffe wind.
In de duinpan diep verborgen, met boven ons de gouden bol, overdenkt
men de weg die men nog heeft te gaan.
Alle scherven, alle splinters, op het strand neer gewaaid, laten hun
afdrukken achter op hen die verder durven gaan.
In de verte het huis op de klip waar vermoeide gasten mochten uitrusten.
Om de volgende etappe te gaan, naar de uitgestrekte kust.
En daar, bij de vloedlijn, ligt het water te stralen.
Een ieder die zich daar in durft te vlijen kan zich totaal schoonwassen.
De koude deert hen niet meer, het water wenkt.
Geen stormachtige zee meer maar een rustige waterplas.
En op het moment dat de mens er zich in neervlijt en het water laat stromen,
komt de genezing over hen.
En de emoties bedaren.
Als een reus richt men zich op.
Na vele eeuwen onderdrukt te zijn, komt men als een volwaardige
persoonlijkheid als nieuw mens tevoorschijn. |
|
|