|
Opgetekend: 14 november
2002...
|
Bij de volgende tekst hoort een
verhaal vooraf.. Enige tijd geleden reden wij met de auto langs de piramide van
Austerlitz. Er is daar een lastige bocht in de weg. In een flits zag
ik twee kleine kinderen staan in witte kleding. Later besefte ik dat
het beeld niet in de werkelijkheid was. Met een vriendin zijn wij
hier later nog eens naar gaan kijken.
Wij zagen (geestelijk) een koets, twee kinderen, een meisje met witte
jurk en rode sjerp en een jongetje, wat jonger, met een ribfluwelen
pakje aan. Zij waren terecht gekomen op een open plek in het bos, waar
zij getuige waren van rituele handelingen. In hun angst om weg te
komen, zijn zij ontdekt en gevolgd. De personen met donkere kappen op
voelden zich bedreigd en sloegen het meisje neer. Zij overleed ter
plekke en het broertje is er naast gaan liggen om ook te sterven. Het
volgende beeld wat wij zagen, was dat deze kinderen nog steeds daar
dwaalden.
Ons gevoel zei ons dat wij iets voor deze kinderen moesten doen. In
gedachten bouwden wij een muurtje. Beide trokken wij de kinderen er
over heen. Het zag er uit dat wij ze naar een groot licht mochten
brengen. Daar liep een witte figuur, stralend die ze overnam in zijn
armen. Naast deze man stond de oma van de kinderen, die al heel lang
stond te wachten.
Achteraf was dit voor ons zo'n speciale ervaring, die nog werd
versterkt toen er dagen later een bericht uit de sferen kwam. De tekst
volgt hierna: |
Twee kinderen, dansend over de velden, zij waren al eeuwen op weg. Door een wrede speling van het lot, met één klap uit het leven gezet.
In liefde en met grote hulp, naar Jezus toegebracht. Die hen met liefde, totale liefde, opgenomen heeft in zijn grote hart.
Niet meer zoeken, niet meer dwalen, niet meer aankloppen tegen de aardse mens.
Lichtstralen zijn gekomen, om hen te helpen op weg naar huis.
Twee kleine hartjes, oh zo bang. De nacht was koud, de dag zo lang. Al dwalend door het groene woud, niet wetend wat dat alles inhoudt.
Was dit leven, was dit de dood?, zij verbleven in het ongewisse. Het verdriet van de twee was groot door alle voorgaande gebeurtenissen.
Nu zijn ze terug bij de vader, naar huis, en zien ze de dunne scheidingslijn. De hulp van het licht bracht hen thuis, zij hoeven nooit meer bang te zijn.
Nooit meer op de vlucht hoeven te zijn, nooit meer hoeven te dwalen. Veilig thuis, in de armen van God, vrede, veiligheid is nu hun lot.
Het aardse leven en gene zijde, zijn als dunne draden verbonden. Nooit zou de mens door angst zo lijden, als ze het vooraf konden zien.
De kringloop der ziel, van het een naar het andere leven. Alle dankbare lessen, in liefde door God gegeven. |
|
|
|