|
Opgetekend: 18 oktober 2018
 |
Wuivende granen die geoogst moesten worden.
Mensen met doorzettingsvermogen. Dat werd van mij verwacht toen
ik als gedetineerde arbeider me nuttig moest maken met een ketting
om de voeten. Het zweet parelde van mijn rug. Vooral doorgaan,
met boven ons de vuurrode zon. Opgesloten in bedompte
gevangenissen. Hutje bij mutje een slaapplek, vol met
ongedierte. En zeer veel uitbraak van ziekten die de dood tot
gevolg hadden. Helaas was mijn weerstand niet hoog. Ook ontbrak
het aan goede voeding. Een bak oud water en beschimmeld brood. Dat
kon je lichaam niet aan. Iedere dag een rommelende maag.
Toen kwam de ochtend dat ik niet meer op kon staan. De opzichter
kwam langs en gaf mij flinke zweepslagen op mijn rug. "Opstaan",
zei hij, "Ga werken!". Dat was de genadeklap. De wonden gingen
zweren, hoge koortsen, en het kaarsje ging uit. Nu
kijk ik terug en kan niet geloven dat mensen zo wreed kunnen zijn.
Ook een vreemd iets dat je voor het stelen van een klein voorwerp
zo zwaar gestraft moest worden. Wij waren toch allen mensen en
onderdeel van één groot geheel? Ik kijk uit naar tijden dat de
mens het heeft begrepen en saamhorigheid leert kennen. Maar vooral
eerlijkheid naar de medemens... |
|
|