|
Opgetekend: 3 maart 2019
Toen ik de trein uitstapte wist ik dat
wij allen gingen sterven... De mensen en kinderen
naast mij ademden angst uit. Opgepropt als vee zaten wij in een
wagon. Zo benauwd, wij ratelden over het spoor. Op het perron
werden wij hardhandig neergesmeten. Kinderen raakten hun ouders
kwijt, maar dat deerde de Duitsers niet. Voor hen waren wij
immers vuil, en vijanden roeide je uit. Ik probeerde nog een
oude vrouw te helpen, waarbij ik gelijk een nekslag kreeg.
Draaierig op mijn benen moest ik verder lopen. Een deel van
de mensen werd aan het werk gezet. En de gehandicapten en
zwakken, die hadden geen schijn van kans, die werden gelijk
afgevoerd. Zelf was ik jood. De ster prijkte nog op mijn jas.
"Jij daar...", schreeuwden ze... "Doe je
kleding uit, doe een ander pak aan... Jij wordt te werk
gesteld...". Daar liep ik, duizelig, niet in staat
om vooruit te komen. Toen had ik ook geen kans meer,
vluchten kon niet meer. |
|
 |
Mijn afschuwelijke einde zal
ik niet beschrijven. Daar heeft men geen fantasie voor nodig.
Maar hoe is het mogelijk dat de ene mens dat een ander aan kan
doen... Vergeet niet dat wij slachtoffers waren van een
vreselijke oorlog. Dat karma is nog niet uitgeroeid. Een
litteken voor de mensheid. Mijn naam is David |
|
|
|