|
Opgetekend: 25 oktober 2012

De herfst,
de ommekeer |
|
Een heldere maan straalt en verlicht een stukje van de aarde.
Waar de bomen zich aftekenen met hun grillige stronken.
De bladeren zijn gevallen.
De bomen zijn net silhouetten, kreunend op hun stam als de wind
gierend tekeer gaat en de mens zich warmt in de huizen.
Aangetrokken door het vuur, lopen de dieren schichtig langs de
muren en veroveren een plaatsje in de warmte.
Warmte, dat is het magische woord.
De plaats waar mens en dier wil vertoeven.
Daar waar men onbezorgd kan zijn.
De herfst is ingetreden, de winter wacht.
De aarde staat immers voor een ommekeer, voor allen zo voelbaar.
De maan heeft een prachtige aura en trekt de energie aan van de
aarde. Vele mensen worden poëtisch en voelen zich eenzaam en
alleen. De scheidingslijn is voelbaar.
De betrekkelijkheid van het leven, de bewustwording is
ingetreden.
Richt u allen tot het Grote Licht om het duister te verdringen.
Dan zult u de warmte gaan voelen en bent u niet onbeschermd.
U als mens bent immers zo nietig en mag gebruik maken van de
grote hulp.
Van Hem, die alles kan overzien. |
|
|