|
Opgetekend: 29 september 2016
Ver weg in het boerenland woonden wij als
broer en zus. Een zeer verlaten oord, uitkijkend over bergen
en bossen. De boerderij stond afgelegen, met een rivier ernaast.
Onze ouders waren zeer gelovig en erg streng. Zij
leefden echt naar de wetten van de kerk. Met hun bootje vaarden
ze over om, zeker in het weekend, twee keer per dag de kerk te
bezoeken. |
Ze hadden een strenge wijze van opvoeden. Liefde, knuffelen, het
was er niet bij. Af en toe werd het paard door zijn manen
geaaid. Maar wij als kinderen, die naar liefde hunkerden, kregen
dat allemaal niet. Wij werden hard door deze leefwijze. Ook
zagen wij praktisch geen andere mensen. In de kerk werd niet
gesproken. En omdat wij arm waren hadden wij geen personeel.
Een leven van hard werken en karige voeding. Op school waren wij
ook buitenbeentjes. Wij hadden immers nooit geleerd te
communiceren met anderen en vielen meteen buiten de boot.
Een zeer eenzaam leven. Wij trokken ons op aan elkaar,
eigenlijk een leven lang, tussen de verzorging van onze ouders
door. Die werden steeds ouder en gebrekkiger. De dood kwam toch
onverwachts. Daar zaten wij dan in de verlaten bossen. Samen,
arm en eenzaam. Nog steeds hard werken en weinig aanspraak. Ook
wij werden niet oud. Onze gezondheid was nooit optimaal. Wij
waren opgebrand. Toen ook onze kachel giftige dampen verspreidde
was het gauw gedaan met dit leven. Kort na elkaar gingen wij ook
over. En nu, terugkijkend op dit leven, voelen wij nog die
enorme eenzaamheid. Het gebrek aan liefde en medemenselijkheid.
Al met al een zeer zware les waar wij weemoedig naar kijken. Het
had immers zo anders kunnen zijn. Maar een mens heeft niet
altijd wat te kiezen. Onze ouders zijn ook aan
gene Zijde. Wij zouden ze er graag mee confronteren.
Maar zouden ze het begrijpen? Misschien in een volgend
leven... |
|
|
|