|
Opgetekend: 2 augustus 2018
|
Die verzengende zon
en hitte. Bij jullie op de aarde kan het erg warm zijn.
Maar niet vergelijkbaar met het leven dat ik leidde in Afrika. Ik
moest hard werken. In aardse termen noemt met dit slavernij.
In een boot werd ik verscheept met boeien om mijn voeten. En
geboeid, klaar om naar een plantage te brengen. Eerst die
vreselijke reis op zee, onder in het ruim opgesloten. Toen werd ik
op een markt gebracht en verkocht aan de hoogste bieder.
Ik kwam bij een baas terecht die zeer hardvochtig was. Hij
beschouwde zijn slaven als een lastig eigendom. Maar het werk
moest immers gedaan worden... Op de plantage werd ik geacht mij
uit te kleden. Hij inspecteerde mijn zware lichaam en gaf opdracht
tot een brandmerk. Hemel en aarde heb ik uitgegild, zo in en in
veel pijn. Maar nu was ik zijn eigendom. Toen werd ik te werk
gesteld onder barre omstandigheden op de katoenvelden, in de
verzengende zon met zo min mogelijk water. Vele vrouwen en
mannen werden 's nachts opgesloten in barakken. Zij werkten zich
letterlijk half dood. En ging het niet hard genoeg, dan werd je
gegeseld. De opzichter had een hele harde riem die hij kwistig
gebruikte. En hoe het zo kwam weet ik nog niet, maar
op een dag werd ik ten onrechte beschuldigd en meegesleept naar
een vies hok. Geen eten en vooral geen drinken. De ratten liepen
over mij heen. Ik had niets gedaan, maar ik was maar een slaaf.
"Help vader God", bad ik. "Laat mij niet zo lijden..."
En zo, door uitdroging, brak mijn laatste dag aan. Ze sleepten
mij uit het hok en ik was al overgegaan. Ze waren mij gewoon
vergeten. Wat was ik gelukkig toen ik mocht overlijden en weg uit
deze vreselijke kuil. Nu voel ik mijn lichaam niet
meer. Ik ben opgenomen in het Grote Licht. Wel ben ik mij
blijven afvragen: Hoe kan een mens een ander mens dit aandoen...? |
|
|